Deel 2:
Actiepunten voor de lokale noodplanning en oefenen volgens de onderzoekscommissie
Actiepunten voor de lokale noodplanning en oefenen volgens de onderzoekscommissie
[Auteur: #NIPlab | Donald Goedheid - Jeroen Vanherck]
Vorige week publiceerden we deel 1 van de vaststellingen, analyse en aanbevelingen uit het tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “hulpverlening” van de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de omstandigheden die hebben geleid tot de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 in de luchthaven Brussels-Nationaal en in het metrostation Maalbeek te Brussel.
We gingen toen dieper in op de kennis van de noodplanningstructuren en de gevraagde verbeteringen aan de wetgever. Dit alles met focus op mogelijke invloed op de lokale noodplanning. Deze week focussen we op de actiepunten die de lokale noodplanning reeds kan nemen naar aanleiding van dit tussentijds verslag en op de visie van de commissie over oefenen.
Opbouw van de blog:
Om verslag van de onderzoekscommissie te ontrafelen naar relevante vaststellingen die mogelijk invloeden of actiepunten voor de lokale noodplanning bevatten werden alle weerhouden items in 4 grote thema’s opgedeeld:
1. Kennis van de noodplanningstructuren
2. Gevraagde verbeteringen aan de wetgever
3. Actiepunten voor de lokale noodplanning
4. Oefenen volgens de onderzoekscommissie
We starten ieder thema met de overname van de relevante items uit het verslag, inclusief het volgnummer van het item zoals in het verslag opgenomen. Zo kan de lezer zich eenvoudig bijkomend informeren of opzoeken in het gehele verslag.
Om verslag van de onderzoekscommissie te ontrafelen naar relevante vaststellingen die mogelijk invloeden of actiepunten voor de lokale noodplanning bevatten werden alle weerhouden items in 4 grote thema’s opgedeeld:
1. Kennis van de noodplanningstructuren
2. Gevraagde verbeteringen aan de wetgever
3. Actiepunten voor de lokale noodplanning
4. Oefenen volgens de onderzoekscommissie
We starten ieder thema met de overname van de relevante items uit het verslag, inclusief het volgnummer van het item zoals in het verslag opgenomen. Zo kan de lezer zich eenvoudig bijkomend informeren of opzoeken in het gehele verslag.
3. Actiepunten voor de lokale noodplanning:
Ondanks het feit dat het verslag van de onderzoekscommissie een tussentijds en voorlopig karakter heeft kunnen we als lokale noodplanners toch meteen een aantal concrete aandachtspunten meenemen in ons beleid. We trachten deze hier op te lijsten.
[ieder citaat wordt vooraf gegaan door het paragraafnummer uit het commissierapport]
[6] “De hulp- en interventiediensten (brandweer, medische hulpdiensten, politie, enz.) die instaan voor het uitvoeren van de plannen (nvdr: noodplannen zoals ANIP & BNIP) zijn ingedeeld in geografische zones. Deze zones omvatten meestal meerdere gemeenten. De geografische indeling verschilt naargelang de discipline waartoe men behoort. De provinciegrenzen gelden voor discipline 3, maar voor de hulpdiensten geldt het principe van de snelste adequate hulp. Grensoverschrijdend samenwerken bleek op 22 maart 2016 niet altijd makkelijk omdat de 112 centrales van Vlaams Brabant en Brussel onvoorbereid dienden samen te werken.”
[7]. “ANIP’s dienden zo breed mogelijk te worden uitgewerkt teneinde een algemeen antwoord te kunnen geven op zoveel mogelijk risico’s. De kwaliteit en het volume van de plannen variëren over de provinciegrenzen heen. Sommige provincies spitsen zich vooral toe op het ANIP; andere leggen de nadruk op het ontwikkelen van bijzondere nood- en interventieplannen voor specifieke risico’s, terwijl BNIP’S zich richten op bijzondere risico’s op het betreffende grondgebied. Deze vaststellingen gelden ook voor Zaventem en Maalbeek.”
[8] “In de praktijk zijn de plannen vaak onvolledig (terrorisme ontbreekt, te weinig algemene standaarden en principes) en dikwijls veel te gedetailleerd, waardoor de plannen vaak verzanden in lijsten die de essentiële richtlijnen minder bevattelijk en toegankelijk maken. Door de diversiteit van de toe te passen procedures kan een veelvoud aan plannen voor operationele problemen zorgen. Niet op élke situatie kan immers geanticipeerd worden. plannen moeten derhalve voldoende flexibel zijn om op meerdere situaties voorbereid te zijn.”
[14] “Bij het opstellen van nood- en interventieplannen dient erover gewaakt te worden dat zij niet te stringent zijn en zo veel mogelijk aansluiten bij de werkelijkheid op het terrein. Er moet een algemeen raamwerk worden uitgetekend, dat gebaseerd is op de beginselen die voor alle mogelijke soorten rampen gelden, en tegelijkertijd moet worden voorzien in specifieke steekkaarten met bijzondere maatregelen naargelang van het soort ramp. De bijhorende praktijksteekkaarten dienen op het terrein makkelijk bruikbaar te zijn. De urgentie- en interventieplannen moeten voorts voldoende flexibel zijn opdat kan worden ingespeeld op de situatie op het terrein. De rigiditeit van die plannen moet kunnen worden overstegen, zodat capaciteit ontstaat om passend en proactief te reageren.”
[45] “Vaak werd het bijhouden van een elektronisch logboek verwaarloosd. Indien nodig moest de Dir CP-Ops zich laten bijstaan door een secretaris (administratief assistent) en een operator communicaties, wat in de praktijk niet is gebeurd.”
[48] “Het is nuttig om, indien mogelijk, de CP-Ops op een vaste locatie in te richten en om ook in alternatieve mogelijkheden te voorzien, te plannen en uit te rusten. Crisiscentra en CP-Ops moeten voldoende ruim en adequaat uitgerust zijn. Er moet altijd een logboek worden bijgehouden. Het elektronische logboek maakt het mogelijk dat alle betrokken diensten direct toegang hebben tot de gegevens. Er moet voorzien worden in een real time plannings- en opvolgingssysteem voor het eventueel gradueel inzetten van extra middelen.”
[55] “Als er maatregelen worden genomen die geografische implicaties hebben op de onderliggende entiteiten (provincie, gemeente), dan moeten deze ook hun strategische en operationele centra in functie houden of brengen. Dit houdt in dat als federale maatregelen genomen worden met impact op het hele land, alle provinciale CP-Ops functioneren ter ondersteuning van het federale Crisiscentrum.”
[148] “De onderzoekscommissie benadrukt dat de betrokkenheid van ministers of hun departementen bij de werking van de beheerscel niet noodzakelijk een fysieke aanwezigheid vereist. De ministers van de federale regering of van de regeringen van de Gewesten en de Gemeenschappen die slechts onrechtstreeks betrokken zijn bij het crisisbeheer, zouden aldus ook middels een videoconferentie of via digitale communicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld WhatsApp, aan de beraadslagingen van de beheerscel kunnen deelnemen. Hetzelfde geldt voor de gouverneurs. Op 22 maart 2016 werd overigens reeds met de techniek van videoconferentie gewerkt.”
[184] “De onderzoekscommissie onderschrijft de stelling dat de afkondiging van de dreigingsniveau 4 en/of van de federale fase van de noodplanning niet ipso facto dient te leiden tot een ontruiming en sluiting van (alle) metro- en treinstations. De opportuniteit van deze maatregel hangt inderdaad af van de evaluatie van de ernst en de waarschijnlijkheid van het gevaar of de dreiging voor de betrokken plaats(en). Onverminderd de bevoegdheid van de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken als overheid van bestuurlijke politie, is de ontruiming en sluiting van metro- en treinstations overigens ook mogelijk in het kader van de gemeentelijke of provinciale fase van de noodplanning.”
[185] “Met betrekking tot de gemeentelijke fase dient te worden gewezen op de artikelen 133 en 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet, die de grondslag vormen voor de algemene bevoegdheid van de burgemeester inzake de handhaving van de openbare orde. Zo zijn de gemeenten onder meer belast met het handhaven van de orde op plaatsen waar veel mensen samenkomen, zoals met name openbare plaatsen. Daarnaast kunnen zij alle passende maatregelen nemen om “rampen en plagen” te voorkomen. Op grond van deze bepalingen kan een burgemeester in voorkomend geval de sluiting van een station gelasten.”
[211] “In het licht van deze ervaring (nvdr: overbelasting en foutief gebruik ASTRID communicatie) moet ook nagegaan worden of het gedeelte communicatie tussen de hulp- en veiligheidsdiensten voldoende uitgewerkt is in de bestaande bijzondere nood- en interventieplannen (BNIP).”
[225] “Om de omvang van de toename van het aantal oproepen te verzachten, heeft de Algemene Directie Crisiscentrum (ADCC) de hele dag lang waarschuwingsberichten verspreid. Er werd aangeraden om te communiceren via sms en via de sociale netwerken.”
[265] “Het organiseren van een herdenkingsmoment is voor slachtoffers, zoals ook bleek bij eerdere rampen (vb. Buizingen, Wetteren, Sierre, MH 17 in Oekraïne) een noodzaak en een dergelijk initiatief moet dus systematisch ingebed worden in de procedures.”
Samengevat:
Zonder nieuwe wetgeving of het eindrapport van de onderzoekscommissie af te wachten lijken onderstaande punten reeds zinvol om in het lokale noodplanningsbeleid te integreren:
- Bestuurlijke grenzen (van gemeentes, provincies, brandweerzones, politiezones…) bleken de samenwerking soms te bemoeilijken. Ook voor de lokale noodplanning zal netwerken en “elkaar kennen” bijdragen tot een vlottere samenwerking bij grootschalige incidenten. Een incident stopt zelden aan een bestuurlijke grens.
Hoe deze samenwerking eruit kan zien kwam uitgebreid aan bod in de bolg's van collega Steven Vermeeren. Hij toont, door middel van onderzoek, aan dat bij de voorbereiding van de noodplanning sterke lokale verankering wenselijk is maar dat tijdens het crisisbeheer bijstand van collega's, met generieke competenties en een goede opleiding perfect werkt. [klik hier en hier voor de link naar de blogs van Steven Vermeeren]
- Noodplannen dienen een algemeen antwoord te kunnen geven op zoveel mogelijk risico’s. Dit houdt ook voor de lokale noodplanning de boodschap in dat een noodplan een brede kapstok moet bieden voor een veelheid aan scenario’s. Met andere woorden: plannen gebaseerd op scenario’s lijken minder interessant omdat het risico bestaat onvolledig te zijn. Immers, niet ieder scenario kan vooraf bedacht worden.
- De secretariaatsfunctie in de CP-Ops wordt ook door de onderzoekscommissie erkent als belangrijk voor onder andere het loggen van gebeurtenissen. De ambtenaren noodplanning kunnen hier een meerwaarde bieden door de DIR-CP-Ops bij te staan met het secretariaat. De DIR-CP-Ops zal zich moeten durven open stellen voor de gedachte om zich te laten bijstaan door bijvoorbeeld de ambtenaar noodplanning, omdat de capaciteit in de eigen rangen tijdens het eerste uur van een incident beperkt is. Vermits de ambtenaar noodplanning dagelijks multidisciplinair samenwerkt en een doorgedreven kennis van de gemeentelijke structuren bezit is het een belangrijke meerwaarde voor de DIR-CP-Ops om zo iemand aan zijn zijde te hebben.
Belangrijke voorwaarde hierbij is een goede technische uitrusting van de ambtenaar noodplanning. Denk hierbij aan een laptop met mobiel internet, smartphone, ASTRID radio met oortje, algemeen secretariaats- en kaartmateriaal… De lokale besturen hebben hier een belangrijke verantwoordelijkheid om, samen met opleiding, hierin te voorzien.
- Ook bij een federale fase heeft de lokale noodplanning de taak om informatie of beslissingen van het federale niveau te capteren en lokaal toe te passen. Omgekeerd, alle nuttige informatie voor de hogere niveaus dient door de lokale noodplanning gedeeld te worden, bijvoorbeeld via het logboek.
- De onderzoekscommissie moedigt het gebruik van moderne communicatiemiddelen aan. Communicatiemiddelen waarmee iedereen vertrouwd is in het dagelijkse leven zoals bijvoorbeeld Whatsapp. De moderne ambtenaar noodplanning zal dus vertrouwd moeten zijn met deze toepassingen. Ze dagelijks gebruiken is de enige manier om deze ook tijdens een crisis vlot te beheersen.
- Ongeacht welke fase er wordt afgekondigd blijft de burgemeester beschikken over zijn bevoegdheid om alle maatregelen te nemen om de openbare orde te handhaven. Met andere woorden, de burgemeester hoeft niet te wachten op een beslissing van de gouverneur of minister om de nodige bestuurlijke maatregelen te nemen om de openbare orde te garanderen (nieuwe gemeentewet art 133 & 135, §2).
- In de noodplannen dient er aandacht te gaan naar het gebruik van de ASTRID communicatiemiddelen en –kanalen.
- In het monodisciplinair interventieplan van D5 kan standaard worden opgenomen dat de burger van bij het begin van een crisis actief wordt aangemoedigd te communiceren via sms en sociale media. Dit om een maximale capaciteit op het netwerk te vrijwaren voor de hulpverlening.
- Het organiseren van een rouw- en/of herdenkingsplechtigheid dient ingebed te worden in de nazorg na een grootschalig incident.
4. Oefenen volgens de onderzoekscommissie:
Heel wat vaststellingen uit het onderzoeksrapport leiden tot het aanmoedigen van multidisciplinair oefenen zodat alle betrokken actoren bij de hulpverlening maximaal zijn voorbereid om grootschalige incidenten. Enkele citaten:
[ieder citaat wordt vooraf gegaan door het paragraafnummer uit het commissierapport]
[19] “Er moet meer multidisciplinair geoefend worden, rekening houdend met terroristische aanslagen en met mogelijkheden voor een meer performante samenwerking over de provinciegrenzen heen. Alle ANIP’s en BNIP’s moeten volgens een vast ritme, bij voorkeur minstens één maal per jaar, geoefend worden. Hierbij moet zeker rekening worden gehouden met de ervaringen van de aanslagen van 22 maart 2016 en de recente buitenlandse aanslagen. Ook het optreden in het kader van een dreigingsniveau 3 of 4 moet in samenwerking met het Crisiscentrum ingeoefend worden.”
[36] “Er moeten zo snel mogelijk multidisciplinaire oefeningen worden georganiseerd om bij dergelijke scenario’s (nvdr: terro oefeningen) op te treden. Bij deze oefeningen zou de aandacht bovenal moeten uitgaan naar de specifieke risico’s van een terroristische aanval, inzonderheid van een aanslag op meerdere plaatsen en in meerdere provincies, rekening houdend met het risico van een vervolgaanslag. Ook moet het overdragen van de leiding ingeoefend worden.”
[52] “Het op- en afschalen kan in de praktijk nog beter worden geregeld, voorbereid en ingeoefend. Eén van de vragen is bijvoorbeeld wat, bij het opschalen naar de federale fase, de gestructureerde en feitelijke inbreng is of blijft van de provinciale Ops- en coördinatiecentra.”
[56] “Het op- en afschalen moet ook worden ingeoefend.”
[209] “Het gebruik van ASTRID toestellen is bij gebrek aan oefening niet eenvoudig. De ASTRID-procedures waren niet voldoende uitgeprobeerd en de omschakeling naar andere frequenties maakte geen deel uit van een plan. De gebruikers hebben bovendien hun gebruikelijke werkwijze aangehouden wat in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de vastgestelde problemen.”
[219] “Het is van groot belang dat elkeen bij machte moet zijn om het gehele systeem (nvdt: ASTRID) in de meest complexe situaties te kunnen gebruiken. Bijzondere aandacht moet gaan naar het gebruik van de communicatiegroepen en naar training.”
[220] “De opleiding en training van de actoren op het terrein moeten worden opgevoerd. In geval van het zich niet conformeren aan de opgelegde procedures door manifeste onwil moet opgetreden en bijgestuurd worden.”
[239] “Bij het organiseren van rampenoefeningen moet voldoende aandacht gegeven worden om het aspect communicatie.”
Samengevat:
Doorheen heel het tussentijds verslag komt oefenen en oefenbeleid naar voor. Doch botsen we lokaal met regelmaat van de klok tegen de beperkingen en de capaciteit bij de disciplines en bij het lokale bestuur.
- De commissie moedigt het multidisciplinair oefenen uitdrukkelijk aan. In de praktijk ondervinden we vaak een sterk spanningsveld tussen de wil om te oefenen en de capaciteit om dit ook daadwerkelijk te doen. Iedere discipline heeft immers zijn, vaak verplicht, eigen opleidingsprogramma. Multidisciplinair oefenen vraag bijkomende inspanningen in tijd en budget. Zeker voor vrijwilligersorganisaties vragen deze extra multidisciplinaire oefeningen bijkomende tijd van de vrijwilligers. De mogelijke oplossing kan zitten in het ombuigen van de verplichte monodisciplinaire oefeningen naar multidisciplinaire. Zo wordt er alvast bij 1 partij geen extra oefencapaciteit ontnomen.
- Er moet geoefend worden op terro scenario’s. Hierin lijkt D3 de geschikte regisseur. Doch zien we hier een enorme terughoudendheid bij D3 om redenen van vertrouwelijkheid. Het mag dan niet verbazen dat bij een volgende aanslag de andere disciplines niet vertrouwd zullen zijn met de verwachtingen van D3 naar hen toe. Elkaars verwachtingen niet kennen kan mogelijk tot gevaarlijke situaties leiden.
- Het op- & afschalen moet worden ingeoefend: mogelijk moeten we ook lokaal nadenken over het organiseren van op- & afschaaloefeningen.
- Het gebruik van de multidisciplinaire gespreksgroepen dient ingeoefend te worden. Het gebruik ervan dient opgenomen te worden in de noodplanning. Dit kan eveneens op lokaal niveau geïmplementeerd en geoefend worden.
Besluit:
Bij het lezen van het tussentijdse en voorlopig verslag van de onderzoekscommissie komen 4 grote thema’s aan bod die direct of in de nabije toekomst invloed zullen hebben op de lokale noodplanning. Een aantal bevindingen kunnen echter vandaag reeds in het lokale beleid meegenomen worden. Dit kadert ook in de geest van wat de commissie wil uitdragen: niet talmen met het verbeteren van de noodplanning.
De ruggengraat voor de meeste aandachtspunten zit in oefenen en opleiding.
De lokale ambtenaren noodplanning zullen zich dus meer dan ooit moeten verdiepen in hun vakgebied. Dit kan momenteel via de bestaande multidisciplinaire opleidingen rampenmanagement.
De lokale besturen hebben de (morele) verplichting hun lokale ambtenaar noodplanning hierin te ondersteunen en aan te moedigen. Hoe klein de kans ook lijkt dat het ook u overkomt.
De disciplines worden, aan de hand van de bevindingen van de onderzoekscommissie, uitgenodigd om mee te werken en initiatieven te ontwikkelen voor het opzetten van multidisciplinaire oefeningen en het automatisch betrekken van de ambtenaar noodplanning in een vroegtijdig stadium van een interventie. Dit is de enige manier om van monodisciplinair denken naar een transdisciplinaire zorg, voor de burgers op ons grondgebied, te evolueren. De burger is tenslotte onze gezamenlijke klant die de beste dienstverlening verdient!
Samen kunnen we meer!
Bij het lezen van het tussentijdse en voorlopig verslag van de onderzoekscommissie komen 4 grote thema’s aan bod die direct of in de nabije toekomst invloed zullen hebben op de lokale noodplanning. Een aantal bevindingen kunnen echter vandaag reeds in het lokale beleid meegenomen worden. Dit kadert ook in de geest van wat de commissie wil uitdragen: niet talmen met het verbeteren van de noodplanning.
De ruggengraat voor de meeste aandachtspunten zit in oefenen en opleiding.
De lokale ambtenaren noodplanning zullen zich dus meer dan ooit moeten verdiepen in hun vakgebied. Dit kan momenteel via de bestaande multidisciplinaire opleidingen rampenmanagement.
De lokale besturen hebben de (morele) verplichting hun lokale ambtenaar noodplanning hierin te ondersteunen en aan te moedigen. Hoe klein de kans ook lijkt dat het ook u overkomt.
De disciplines worden, aan de hand van de bevindingen van de onderzoekscommissie, uitgenodigd om mee te werken en initiatieven te ontwikkelen voor het opzetten van multidisciplinaire oefeningen en het automatisch betrekken van de ambtenaar noodplanning in een vroegtijdig stadium van een interventie. Dit is de enige manier om van monodisciplinair denken naar een transdisciplinaire zorg, voor de burgers op ons grondgebied, te evolueren. De burger is tenslotte onze gezamenlijke klant die de beste dienstverlening verdient!
Samen kunnen we meer!
Het hele verslag van dit parlementair onderzoek is beschikbaar via:
http://www.lachambre.be/doc/FLWB/pdf/54/1752/54K1752006.pdf